Tussen Hemel en Hel
Er schuilt een demon in me, dat is wat moeder altijd zei. Ze vertelde me altijd dat demonen overal op deze wereld zijn, dat ze kleine jongens en meisjes besluipen en kwaadaardige zaadjes in hun hoofd planten die ontkiemen en groeien, en zich als een infectie over hun ziel verspreiden.
Het is net zoiets als wanneer je een stuk open, schurftige huid niet wast; de plek eromheen wordt lelijk geel, dan wordt het plakkerig, en dan moet je het schoonmaken met een stinkende, brandende vloeistof die de snee er een ogenblik donkerbruin uit laat zien.
Volgens moeder was het enige medicijn tegen demonen het gebed. “Hou je handen strak en dicht tegen je borst. Stel je voor dat ze geketend zijn, gebonden door je geloof in de Heer. Bid tot hem, mijn zoon, zodat hij je demon wegneemt.”
Maar mijn demon gaat niet weg. Ik zie hem in de schaduwen die zich krommen als bij de deuropeningen.
En ik weet zeker dat hij zich in de badkamerspiegel verstopt, zijn slanke lichaam in de hoeken van het glas, wachtend tot ik ergens anders naar kijk, zodat hij me kan grijpen en me in zijn omgekeerde wereld kan trekken, waar het slechte heel goed is, en het goede heel slecht.
Ik vertelde Mama dit; dat hij me mijn tanden zag poetsen en in de gootsteen zag spugen, dus greep ze me bij mijn oor, sleurde me de badkamer in, deed het licht aan en wees recht in de spiegel. “Waar is de demon?” vroeg ze. “Als hij hier is, dan wil ik hem zien.”
Maar de demon liet zich niet zien. “Je zult hem niet kunnen zien, mama,” zei ik.
“In hemelsnaam,” schreeuwde ze, terwijl ze haar spuug over mijn wangen liet vliegen. Ze plaatste haar handen op haar heup en keek me aan met haar haarfijn opgemaakte ogen, het soort dat ze altijd gebruikte voordat ze me een pak slaag gaf. “Waarom in hemelsnaam niet?”
“Omdat mama, hij onzichtbaar is.”
En dus brandde ze mijn gezicht met haar hand, zei me naar mijn kamer te gaan en te slapen. “Bid,” zei ze, voordat ze me de badkamer liet verlaten, “kniel naast je bed en smeek de Heer dat hij die demon, die alleen jij schijnt te kunnen zien, wegneemt.”
Ik zette mijn knieën op de grond, rustte met mijn ellebogen op mijn bed, hield mijn handen omhoog en mijn kin omlaag. Ik smeekte: “Lieve Heer,” zong ik, “kunt U mijn demon leiden, hem nemen en mij voor altijd veilig houden?” Tranen druppelden over mijn gezicht. “Alstublieft, ik wil niet dat hij groeit, me overneemt als onkruid, zich voedt met mijn angsten, en me deze vreselijke dingen laat denken.”
Ik zei een gebed van de Heer: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd, Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.
Ik herinnerde me mama’s woorden, haar hand geklemd in de rozenkrans. Ze bad vaak tien weesgegroetjes als ze haar hoofd leeg wilde maken, dus deed ik dat ook.
Ik had geen koordjes of kralen, maar ik hield het aantal gebeden levend in mijn hoofd. Ik begon met tien, voegde er dan een gebed voor de Heer aan toe, gevolgd door nog eens tien weesgegroetjes, en herhaalde mezelf tot mijn knieën pijn deden en het te moeilijk was om te blijven staan.
Ondertussen ben ik oud en lelijk genoeg om tot besef te komen dat het allemaal nonsense was, dat bidden.
Alhoewel dat ik de laatste weken wel nog even durf te bidden dat het allemaal klaar is tegen 3 januari hier in Tilburg!
Als je ondertussen al wenst te reveserveren of een kijkje wenst te nemen wat we voor jou in petto hebben in Tilburg klik dan:
Florentijn van den Bos::Flex4You
Geplaatst op: 14 december 2021